Portugal Oktober 1974

Portugal Oktober 1974

10-2010
Willem Diepraam

Het jaar 1974 was goed begonnen.
Ik had mijn eerste belangrijke tentoonstelling in het Van Abbe Museum in Eindhoven achter de rug en besloten,na serieus wikken en wegen,om mijn werk als fotograaf door te zetten. Dat was geen sinecure. Ik was weliswaar op dat moment nogal beroemd in Nederland ,maar wist al dat ik nooit van het vak zou kunnen leven als ik wilde doen wat me echt interesseerde. Ik had mijn ogen dicht gedaan , de sprong gewaagd. Meer door geluk dan wijsheid ben ik er mee weggekomen.

Tijdens twee afgebroken studies in Amsterdam had ik fotograferen in het doen geleerd zoals de meeste fotografen die ik toen kende. Naast Vrij Nederland had ik een tiental vaste klanten waar ik voor werkte. Ik had, wat je noemt, een gemengd bedrijf.

In het archief van dat jaar duiken de koppen op van Gunther Walraff,Wim Schippers,Vader Abraham,Noam Chomsky,Anton Heyboer,Gene Mc Carthy en Sonja Prins .Naast vele anderen,talloze naamlozen,vrienden en geliefden. Jerry Hall is nog slechts een anoniem kappersmodel. Arnd Schenk is jong en beeldschoon,Peter Schat springlevend. De Nederlandse voetballers zijn zelfbewuste jonge mannen,al winnen ze niet. Kees van Kooten en Wim de Bie regisseren als vanzelfsprekend alle foto’s die ik maak voor hun eerste platenhoes. Op elk negatief zijn ze net iets anders,maar altijd goed. Er zijn ook veel demonstraties. En gebeurtenissen die ik nauwelijks meer duiden kan en die ik niet meer betekenis heb kunnen geven door ze te fotograferen .Een veemarkt,een overstroming in Belgie,politiek toneel. Die foto’s zijn als de losse aantekeningen die een schrijver,op weg naar iets groters, allang heeft weggegooid. En dan,aan het einde van het jaar,een uitgebreide reportage over een tapijtfabriek waarin ik nu duidelijk kan zien hoe geïmponeerd ik was door August Sander,die in het Van Abbe een belendende grote zaal vulde. Maar twee gebeurtenissen definiëren toch voor mij het jaar 1974.De omwentelingen in Griekenland en Portugal.

In juli reisde ik voor Vrij Nederland naar Griekenland,waar het kolonelsregime op instorten stond. De situatie was onduidelijk,de atmosfeer gespannen. Alle informatie kwam uit de geruchtenmachine. De militairen controleerden het openbare leven nog en deden aan hol machtsvertoon. Ik kreeg een paar keer een karabijn in mijn gezicht,maar echt gevaarlijk was het nooit.Net op tijd was ik bij de aankomst van de veerboot met de laatste politieke gevangenen uit het gevangenis eiland Yaros. Dat waren er niet veel meer .Ze werden zo overspoeld door de menigte dat er niets te fotograferen viel. Met een groot aantal collega’s scheepten wij ons in,terug naar het eiland. Dat bleek geheel ontvolkt. Een zwijnenstal met bunkers en prikkeldraad er om heen. Een barbaarse gevangenis waar veel van mijn leeftijdsgenoten hadden gezucht. Het maakte diepe emoties in mij los. Maar het moet gezegd dat ik daar binnen mijn journalistieke opdracht weinig mee aan kon. Ik kwam niet verder dan tamelijk sentimentele beelden. Een verliefd paar,hand in hand,uit een tijdschrift gescheurd en op de celmuur geplakt. Een doorgedrukte lucht met stralen van goede hoop boven de lege binnenplaats van het cellenblok. Even frustrerend was het wachten op de vrijlating van de politieke gevangenen uit de Korydallos gevangenis in Athene. Het was een hevig geladen moment toen een grote groep meestal jonge mannen vanachter de hekken naar buiten stroomde. Recht in de armen van familie, geliefden,kinderen. En de moeders,de moeders. Van deze diep ontroerende ervaring resten mij slechts een paar snapshots,letterlijk tegen de verdrukking in gemaakt. In Griekenland maakte ik ook kennis met de maffia-achtige wereld die de journalistiek bij uitzondering ook kan zijn. Verwonderd zag ik hoe camera ploegen zich een weg baanden door de wachtenden met hulp van ingehuurde klerenkasten ,die de weg voor ze vrij maakten. Later ben ik vaak bijna op mijn gezicht geslagen,Daar was het twee keer echt raak.

Ik hield van Griekenland en kende het vrij goed. Van Portugal wist ik praktisch niets.

Ik herinner mij dat ik een opdracht lospeuterde van het blad Nieuwe Revue,dat toen een populair linkse koers vaarde en waarin Gerard van Westerloo en ik een wekelijkse rubriek verzorgden. De opdracht was voldoende vaag:het geven van een impressie van het land na de Anjer revolutie,vijf maanden daarvoor. Er was geen tijdsdruk. Ik had een week. En vertrok haastig.

Het is,natuurlijk,een speciale vorm van onbeschoftheid om onvoorbereid te gaan werken in een land met een bevolking ,die zojuist een van de grootste veranderingen uit zijn geschiedenis heeft meegemaakt. En het is,zacht gezegd,ook nogal contraproductief. Het is mij niet aangerekend. Als een verdwaalde toerist kwam ik begin oktober 1974 aan in een chaotisch Lissabon. Diezelfde dag nog kreeg ik van een groepje begeesterde studenten een korte inhoud van het voorafgaande terwijl om ons heen iedereen zich met iedereen leek te verbroederen .Mensen omhelsden elkaar voortdurend,ook voormalige vijanden. Zoveel wordt mij duidelijk:dat de communisten, die onder de dictatuur het meest geleden hebben en goed georganiseerd zijn,zich verantwoordelijk gedragen en dicht staan,te dicht volgens sommige studenten,bij de socialisten van Soares. Dat de rechtse generaal Spinola,de vedette na de revolutie van 25 april,die in maart van het volgend jaar een hopeloze coup zal plegen,al niet meer vertrouwd wordt door de jonge kapiteins van de Beweging van de Strijdkrachten,de beslissende kracht achter de omwenteling. Dat de leider van die beweging,nu generaal Otelo Saraiva de Cavalho, hun held is. Dat rechts verzwakt is maar niet gebroken. Zwervend door Lissabon zie ik hoe elke vierkante meter muur is bekalkt met leuzen en beplakt met affiches. Demonstraties en politieke vergaderingen worden luidkeels aangekondigd. Talloze politieke partijen zijn uit de grond geschoten .Een vliegtuig werpt strooibiljetten uit. Van iedereen hoor ik tegengestelde geruchten. Het wordt mij duidelijk dat anarchie op de loer ligt en dat het leger dat ,voor zo ver ik kan waarnemen, beheerst overal de orde handhaaft, voor het moment de enige factor is die een wankel evenwicht in stand houdt. Ondertussen zie ik overal in Lissabon de groenteverkoopsters doen wat ze altijd al deden.

De volgende dag neemt een van de studenten me mee naar een partijbureau van de communisten . Ik kom in een kamer terecht waar een slachtoffer van de martelpraktijken van de PIDE,de politieke politie van Salazar’s en later Caetano’s dictatuur,wordt geïnterviewd. Hij zit in zijn onderbroek. Een paar fotografen maken opnamen van de afschuwelijke littekens op zijn lichaam. Dan word ik overgedragen aan een groepje ongelooflijk vrolijke soldaten ,die niet willen zeggen waar we heen gaan. Het blijkt de beruchte Caxias gevangenis te zijn waar de top van de PIDE nu zelf vastzit. Ik krijg een rondleiding lang de cellen. Elke keer wordt het luik in de celdeur met een stralende lach voor mij geopend. Maar pas op het moment waarop ik klaar sta,met de camera in aanslag, om bliksemssnel mijn lens tussen de tralies te duwen en af te drukken.

Fernando Eduardo da Silva Pais ,het hoofd van de PIDE van 1962 tot 1974,vraagt de soldaten vriendelijk of ik even binnen mag komen. Dat mag. Met een voortdurende ondragelijke grijns op zijn gezicht begint hij een gesprek waar ik me kop nog staart van herinner maar wat ermee eindigt dat hij mij omstandig uitlegt hoe hij elke morgen mooi zijn eigen bed opmaakt. Silva Pais kreeg bij verstek vier jaar cel. Hij was een aantal maanden nadat ik hem fotografeerde overleden aan kanker, op vrije voeten wegens zijn ziekte.

Jose’Barreto Sachetti duikt na opening van het luik beheerst de wc in. Hij was van 1962 tot 1969 hoofd van de recherche afdeling van de PIDE. Caetano verwijderde hem als hoofd in een poging het beeld van de PIDE enigszins op te poetsen. Sachetti bleef actief. Hij stuurde de bende folteraars aan die zo belangrijk was voor het in stand houden van de sfeer van angst en terreur in het Portugal .Hij kreeg twee jaar cel en stierf in 2009 in zijn bed,honderd en twee jaar oud.

Adelino da Silva Tinoco,rechercheur van 1945 tot 1974, verbergt geroutineerd zijn gezicht achter zijn krant.Hij was een van Sachetti’s meest beruchte inspecteurs. Hij martelde meestal niet zelfmaar stond er bij. Hij deed het vuile werk voor hogeren in de hiërarchie die zelf niet martelden. Dat is hem zwaar aangerekend door de rechters van de militaire tribunalen die laat,slordig en vaak inconsequent de processen verzorgden. Hij kreeg vier jaar.

Alvaro Pereira de Carvalho directeur van de informatie dienst van de PIDE blijft rustig en zelfverzekerd de camera inkijken. De informatie die hij verzamelde kreeg hij van verraders,het afluisteren van telefoons,het openen van post en wat dies meer zij. Ook van mensen die gefolterd waren en overstag gegaan waren. Hij kreeg vier jaar voor zijn betrokkenheid bij de moord op Humberto Delgado.

Eind 1975 werd er een wet aangenomen ,zeker ook onder druk van de militairen, die een hardvochtige berechting van de PIDE moeilijker maakte. De kapiteins hadden in de koloniën samengewerkt met PIDE agenten en deden dat nog steeds. Ook moeten we het citaat niet vergeten van Saraiva de Cavalho uit 1975:”de meerderheid van de PIDE agenten waren slechts staatsambtenaren,vaders van families,die in een bestaan voorzagen voor zichzelf en degenen om hen heen,zoals ieder ander”.

De volgende dagen zie ik verschillende bezette bedrijven. Ook daar is het chaotisch en lijkt niemand te weten hoe het verder moet. Daar geen enkel gevoel van triomf. Dat staat in sterk contrast met de reactie van de berooide bewoners van de krottenwijken rondom Lissabon. Die lijken,met het speciale fatalisme dat ik in Afrika later zo vaak zal tegenkomen, hun situatie goed te verdragen. Later zie ik, rijdend over het platteland , rijen diep voorover gebogen boerenvrouwen met hun handen in de aarde. Het zijn feodale beelden. Alsof niets ooit zal veranderen.

Hoe ik er terecht ben gekomen weet ik niet meer,maar vlak voor mijn vertrek bezoek ik Fatima,een belangrijk bedevaartsoort sinds daar, in 1917,drie kindertjes een wonder zagen gebeuren dat met de jaren een mythische omvang heeft aangenomen. Het is de apotheose van mijn verblijf en op een wonder baarlijke manier valt alles, wat ik in Portugal in die week heb meegemaakt,op zijn plaats. Ik was dertig jaar oud,of jong, afhankelijk van hoe je het wilt zien. Ik had in mijn leven nauwelijks op een directe manier met godsdienst te maken gehad. Door niets was ik voorbereid op de bizarre religieuze vervoering die ik in Fatima aantrof. Een middeleeuws ritueel met honderdduizenden gelovigen en een machthebber.

In Fatima begreep ik intuïtief wat het betekent als een volk honderden jaren door zijn heersers zo wordt mishandeld dat het idee van protest of verzet uit het zicht verdwijnt .Dat berusting en ontwijken van conflict de logische gevolg en. Dat je beter de wijk kan nemen. Na 1950 zijn rond de drie miljoen Portugezen geëmigreerd. En hoe makkelijk het is voor machthebber om mensen te onderdrukken die zich nooit konden ontwikkelen. De meeste landarbeiders ,die overigens voor een hongerloon werkten,waren begin jaren zeventig analfabeet. Volgens de officiële gegevens voor 1972-72 had slechts 56 procent van de bevolking tussen vijf en negentien jaar onderwijs genoten. Van de overigen konden velen alleen maar hun naam schrijven .Portugal had de hoogste kindersterfte in Europa. Terwijl in Nederland de ideologen van de thuisbevalling hun rampzalige boodschap predikten,stierven op het platteland van Portugal vrouwen in het kraambed omdat in sommige delen van het land 60 procent van de bevallingen plaats vond zonder medische assistentie. Die statistieken heb ik later pas bekeken,net als de meesten van ons in de gerieflijke Europese democratieën,die Portugal aan zijn lot overlieten , als een geïsoleerd eiland,ver weg. Wij hadden onze eigen interessante politieke conflicten. En,was de redenering als wij er al over spraken,de dictatuur van Salazar was nu ook weer niet de vreselijkste uit de geschiedenis.

Het is waar dat in de decennia voor 1974 “slechts”enkele duizenden zijn omgekomen als slachtoffers van de politieke terreur. Maar,stelt J.Rentes de Cavalho in “Portugal,de bloem en de sikkel”,een prachtige terugblik op de Portugese geschiedenis (1975) ,waaraan ik dankbaar enkele gegevens heb ontleend,Portugal was begin jaren zeventig het ellendigste land van Europa. Het onderdrukkingsapparaat van de staat was zo fijn afgesteld dat het door marteling en dreiging een maximale terreur in stand kon houden. De documenten die werden ontdekt in de gevangenis van Caxias onthulden een verbazingwekkend netwerk van spionnen en verklikkers. Een op de vierhonderd Portugezenwas ooit door de PIDE betaald .De organisatie had agenten geïnfiltreerd in bijna alle ondergrondse organisaties in Portugal, de Communistische Partij incluis,en in de onafhankelijkheidsbewegingen in Angola en Mozambique.

Tegen deze terreur,tegen deze martelingen,heeft de kerk als instituut niet geprotesteerd. Zij heeft integendeel,deze door en door corrupte dictatuur gesteund.Net zoals ze in de geschiedenis van Portugal heeft geheuld met eerdere machthebbers. De kerk heeft zich door die steun ook kunnen verrijken. Vervolgens heeft zij dit proces tot nieuwe hoogten gebracht in onze huidige tijd. Pauselijke bezoeken, georkestreerd als belangrijke media gebeurtenissen ,hebben Onze Lieve Vrouwe van Fatima een nog wijdere betekenis gegeven. Ook heeft het zeker geholpen dat paus Johannes Paulus II een van de kogels ,die ooit op hem werden afgevuurd,heeft achtergelaten in de kroon van de Madonna in het heiligdom. Immers ,het betrouwbaar gerucht gaat dat de Heilige Maagd hem drie jaar voor (sic) zijn geboorte was verschenen om hem te waarschuwen voor de aanslag. Aldus is de toon gezet voor een nog groter circus waarvoor een plak asfalt is aangelegd waarop zich een miljoen mensen kunnen verzamelen. Op naar Disneyland.